Generatieve systeemtheorie
Hoofdstuk 1. De ontdekkingen van de systeemtheorie (naar Joanna Macey)
Aan het eind van het vorige millennium namen de levenswetenschappen een nieuwe koers. Tot dan toe steeds op zoek naar elementaire bouwstenen, zoals wetenschap in het algemeen geneigd is te doen, begonnen ze te kijken naar gehelen, in plaats van delen, naar processen in plaats van componenten. Het werd namelijk duidelijk, dat ‘gehelen’ - of het nu cellen zijn of lichamen, ecosystemen of zelfs de planeet zelf - niet enkel verzamelingen van (losse) onderdelen zijn, maar dynamisch georganiseerde en ingewikkeld gebalanceerde systemen; onderling afhankelijk in iedere beweging, iedere functie, iedere uitwisseling van energie en informatie. Ze zagen dat ieder element onderdeel is van een omvattend patroon, een patroon dat verbindt en ontplooit door te onderscheiden principes. Het onderscheiden van deze principes leidde tot een algemene ‘living systems theory’.
Door hun focus te verplaatsen naar relaties, in plaats van aparte eenheden deden wetenschappers een verbazende ontdekking - verbazend in ieder geval voor de gemiddelde westerse denker. Ze ontdekten dat de natuur zichzelf organiseert. Of liever gezegd: aannemend dat dat zo was gingen ze op zoek naar de principes, van waaruit deze zelforganisatie plaatsvindt. Ze ontdekten principes of systeemeigenschappen, die bijzonder elegant waren in hun eenvoud, en constant waren door het hele waarneembare universum; van sub-organische, tot biologische en ecologische systemen; en óók in mentale en sociale systemen. Deze eigenschappen van open systemen, die de variëteit en intelligentie van levensvormen de kans gaven te ontspruiten uit interactieve reacties van materie en energie, kun je samenvatten in een viertal wetten:
1. De wet van de individualiteit
Ieder systeem, van atoom tot melkwegstelsel, is een zelfgenererend geheel, d.w.z. niet te herleiden tot z’n samenstellende delen. De eigen aard en kwaliteiten ontstaan uit de interactierelaties tússen de delen. Dit samenspel is synergetisch: het genereert níeuwe eigenschappen en mogelijkheden, die niet voorspelbaar zijn uit het karakter van de samenstellende delen - zoals ‘natheid’ niet voorspeld kan worden uit eigenschappen van zuurstof en waterstof voordat ze gecombineerd worden; of zoals de treksterkte van staal de gecombineerde sterktes van ijzer en nikkel verre te boven gaat. Deze eigenschap van open systemen lijkt in strijd met de universele toepasbaarheid van de tweede wet van de thermodynamica, de hoeksteen van de klassieke wetenschap waarop begrippen berusten als entropie, de (wetmatige) neergang van alle leven.
2. De wet van de stroombalans
Ondanks de continue dóórstroom van materie-energie en informatie, of juist dankzíj deze doorstroom, zijn open systemen in staat een evenwicht te bewaren. Ze zijn nl. zelf-stabilizerend. Dankzij dit vermogen, door Von Bertalanffy het fliessgleichgewicht genoemd (de stroom-balans), kunnen systemen door zelfregulering veranderende omstandigheden in hun leefomgeving opvangen. Deze homeostatische functie krijgt gestalte door de registratie en beoordeling van de effecten van het eigen gedrag, gemeten aan de eigen normen, zoals bij een thermostaat. Dit noemen we ‘adaptieve feedback’, omdat het erop gericht is, de afwijking te verkleinen. (ook wel cybernetics 1). Dit is hoe we onze lichaamstemperatuur op peil houden, een wond genezen, of bijvoorbeeld leren fietsen.
3. De wet van de creativiteit
Open systemen houden niet alleen hun balans vast in de stroom, ze ontwikkelen zich ook in complexiteit. Als beproevingen uit hun leefomgeving aanhouden, kunnen ze, in plaats van uiteen te vallen, zich aanpassen door te ‘zoeken’ naar nieuwe vormen, die méér aan de situatie beantwoorden. Ook dit is een functie van feedback: emotieve, de afwijking versterkende feedback (ook wel: cybernetics 2). Dit is hoe we leren, en hoe we geëvolueerd zijn vanaf de amoeben. Maar wanneer onze gedragsveranderingen niet aansluiten op de uitdagingen waar we voor gesteld worden, en niet in een nieuwe balans met ze komen, raken we de controle kwijt, slaat de emotieve feedback ‘op hol’, en draait het systeem uiteindelijk door.
4. De wet van de collectiviteit
Ieder systeem is een holon, wat wil zeggen dat het enerzijds een geheel is met z’n eigen wetten, en z’n eigen subsystemen; en anderzijds tegelijkertijd een integraal deel van een groter systeem. Op deze manier vormen holons genestelde hiërarchieën, systemen binnen systemen, circuits binnen circuits, velden binnen velden! Elk nieuw holonisch niveau - van atoom naar molecule, van cel naar orgaan, persoon naar familie - genereert inherente eigenschappen die niet te herleiden zijn tot de kwaliteiten van de afzonderlijke componenten. In tegenstelling tot de controle-hiërarchie van samenlevingen waar de wet wordt opgelegd van bovenaf, ontstaat in genestelde hiërarchieën (ook wel holonarchieën genoemd) de orde uit wederkerige wisselwerking: het systeem genereert zichzelf uit spontaan afstemmende samenwerking tussen delen, tot wederzijds voordeel. Orde en differentiatie gaan zo hand in hand, doordat componenten in afstemming hun eigen rol kiezen, en nieuwe responsen ‘uitvinden’.
Hoofdstuk 2 Twee werelden
De systeemtheorie ontwikkelt dus een andere manier om naar de werkelijkheid te kijken. Maar… is dat wel zo? Hebben we het wel over dezelfde werkelijkheid? Wetenschappelijke ontwikkelingen van de twintigste eeuwgeven aanleiding om daaraan te twijfelen. Met name de kwantumfysica en de chaostheorie brengen een andere werkelijkheid in beeld: een werkelijkheid waarin zekerheden worden vervangen door waarschijnlijkheden, en waarin de waarnemer even essentieel is als het waargenomene. Het lijkt wel, alsof er twee werkelijkheden zijn, een werkelijkheid van verschijnselen, én een werkelijkheid van verbanden, die weinig met elkaar gemeen hebben. Waar de eerste werkelijkheid is onderworpen aan wetten van entropie, lijkt de tweede werkelijkheid daar juist strijdig mee. Want in deze werkelijkheid - de werkelijkheid van de verbanden - nemen we juist een tegengestelde tendens waar; een tendens van syntropie, een geneigdheid tot betekenisvolle ‘ontwikkeling in complexiteit’, waarin uiteindelijk alles met alles samenhangt. Om deze tegenstelling te overbruggen (we leven tenslotte maar in één werkelijkheid) is het nodig, een derde werkelijkheidsaspect te betrachten in onze overwegingen: de werkelijkheid van de tijd, van het gebeuren, het proces.
Van alle menselijke concepten is het concept van de tijd één van de meest gebruikte, en tegelijk moeilijkst te doorgronden fenomenen. Voorgesteld als de vierde dimensie, naast de ruimtelijke dimensies van lijn, oppervlak, en inhoud, is het een lineaire beweging van verleden naar toekomst. Bij nadere beschouwing houdt deze opvatting echter geen stand. Want beweging is altijd ‘ten opzichte van’ iets, en niet waarneembaar, wanneer deze relatie ontbreekt. Maar ten opzichte van wat beweegt de tijd? Niet ten opzichte van de ruimte, want die beweegt met de tijd mee. De tijd verstrijkt immers overal even snel? Niets, van wat we om ons heen zien, bevind zich ook maar één seconde in het verleden, of in de toekomst. Ons heden lijkt een ‘dunne’ schijf van bestaan, waar ‘tijd’ doorheen stroomt. En áls het daar doorheen stroomt, stroomt het van toekomst naar verleden, en niet andersom. Want alleen op díe manier kunnen we een relatieve beweging van ‘tijd’ ervaren.
Wat is nu het belang van de dimensie(s) van de tijd, met betrekking tot de tegenstelling tussen de werkelijkheid van de verschijnselen (door Gregory Bateson nature genoemd), en de werkelijkheid van de verbanden (volgens Bateson het mentale domein, ‘mind’)? Vanuit het inzicht, dat beide ‘werkelijkheden’ niet los van elkaar staan, maar veel meer aspecten zijn van een grotere werkelijkheid, vormt de werkelijkheid van de tijd de interactie tussen beide. ‘Tijd’ is gebeuren, tijd is proces, en zonder de tijd bestaan er entropie noch syntropie. Maar ín de tijd kunnen we beide gaan herkennen als divergentie en convergentie, samen verantwoordelijk voor de ontwikkeling van die grotere werkelijkheid.
Het interactieve karakter van de tijd is de grondslag van ons bestaan. Willen we dat wetenschappelijk bestuderen, dan zullen we ons moeten verdiepen in het ware karakter van verschijnselen én verbanden, én in het ware karakter van interactiviteit zelf. Willen we dit inzicht gebruiken in de levenswetenschappen, dan zullen we deze moeten ijken op (inzicht in) het ware karakter van individualiteit en collectiviteit, en hun verhouding ten opzichte van elkaar. Want ook die verhouding is interactief, zowel op interpersoonlijk als op intrapersoonlijk niveau: een mens is niet alleen ónderdeel van de collectiviteit, een mens ís een collectiviteit, een holonarchie in zichzelf! En de kwaliteit van z’n ‘nesteling’ bepaalt z’n functioneren.
De nesteling van iemands persoonlijkheid vindt plaats in interactie tussen ‘nature’ (ons fysieke zijn, samenkomend in ons centrale zenuwstelsel), en ‘mind’, (het geheel van voorstellingen, ervaringen en structuren, dat ons beeld van de werkelijkheid vormt, waarin wij ervaren en ons uitdrukken). Hóe die elkaar beïnvloeden weten we niet, dát ze elkaar beïnvloeden staat echter wel vast. Deze wisselwerking van histos (weefsel) en historie (proces) vormt de kern van onze persoonlijke ‘integrativiteit’ (ons zelf, herkenbaar als innerlijke dialoog).
Daarin kunnen we verleden, heden en toekomst herkennen als resp. identiteit, integriteit en individualiteit - zelfherkenning, -realisatie en -ontplooiing. Waarbij zelfherkenning (de analogie van mind en nature) onze basis vormt: onze identiteit, van waaruit we onze integriteit opbouwen - en zelfontplooiing het resultaat en de zin ervan, de ontwikkeling van onze individualiteit. Zelf-realisatie, of integratie, is echter onze hoofdactiviteit, of we daarmee nu bewust en doelgericht bezig zijn, of ongericht en onbewust. Het is het verwerken van ál onze ervaringen, door ze een plaats te geven in onze ‘mind’, ons geheel van beelden, symbolen en betekenissen. Hoe bewuster we daarmee omgaan, hoe meer we in staat zouden moeten zijn onze identiteit te versterken, samen te vallen met ons zelf, en daarmee ons bestaan te optimaliseren. Zóuden moeten, want dat is natuurlijk wel afhankelijk van onze ‘strevingen’. Zijn die meer gericht op externe of aangeleerde normen, dan kan dat natuurlijk een behoorlijke stoorzender vormen voor onze innerlijke dialoog. Daarom houdt bezinning in de vorm van zelf-bezinning ook steeds mede de kwaliteit van de innerlijke dialoog in de gaten, met als maatstaf onze zin. Door van dááruit onze persoonlijke identiteit te versterken, kunnen we onze integriteit, ons integratie-vermogen uitbreiden, en daarmee de mogelijkheden van onze nesteling, onze inbedding in het leven.
Hoofdstuk 3 Generativiteit
De systeemtheorie brengt ons in contact met een interactieve werkelijkheid. Maar hoe kunnen we deze verkregen inzichten nu toepassen in onze persoonlijke levens? Daarvoor moeten we terug naar het begrip ‘betekenisvolle ontwikkeling’. Want het blijkt, dat wij voor die ‘betekenis’ kennelijk een zintuig hebben, dat ons daarin de weg wijst. De menselijke betekenisverlening is blijkbaar meer dan een attributie, een toedichting van eigenschappen aan de werkelijkheid, ze is tevens een intuïtie van een ontwikkelingsprincipe, dat ons verstand (onze mind) te boven gaat. Dat ontwikkelingsprincipe geven we verschillende namen, maar met een neutraal begrip zou je het ‘generativiteit’ kunnen noemen, voortbrengend vermogen. Het is het creatieve principe van de werkelijkheid, van ‘dat wat er werkt’ - de tweede en de derde wet - ín de verbinding van de eerste en de vierde wet van de systeemtheorie, van individualiteit en collectiviteit. Daarmee is het tevens de sleutel tot de wetmatigheden van open systemen, hun ‘impliciete orde’.
Het overgrote deel van onze betekenisverlening gebeurt automatisch. Dat geldt voor de verwerking van voedsel en ademhaling, dat geldt zélfs voor de verwerking van kennis en ervaringen. Ons bewustzijn voorziet iedere ervaring meteen van betekenis. Wanneer dat goed verloopt is dat heel plezierig. Maar wanneer onze homeostase wankelt, of niet goed functioneert, dan hebben we een meta-bewustzijn nodig, om nieuwe betekenis te genereren, zodat we weer in ontwikkeling kunnen komen. En het is deze transcendente betekenisontwikkeling, die de kern vormt van onze persoonlijke generativiteit.
‘Betekenis’ is het generatieve principe van onze ontwikkeling. Ons bewustzijn is het werktuig waarmee wij betekenis verlenen. Maar ons ‘meta-bewustzijn’ is het werktuig, waarmee wij nieuwe betekenis genereren. Om daarmee te kunnen werken moeten we dat ontwikkelen. Daartoe moeten we ons eerst verdiepen in het karakter ervan, om die ontwikkeling richting te kunnen geven. En vervolgens moeten we dat gaan oefenen.
De wisselwerking van individualiteit en collectiviteit in ons systeem heeft een zelf-organiserend karakter. D.w.z. dat ze bestaat uit een attractor, een betekenende ‘kern’, en een constellatie, een betekenend ‘veld’. Deze kern vormt ons particuliere bewustzijn, de wisselwerking van referentie en ervaring, van hoe wij de dingen zien en wat wij daarin ervaren. Maar het is de verbinding met het veld die ons ‘meta-bewustzijn’ vormt, dat ons voorziet van zin en (nieuwe) betekenis, in de vorm van spontane doorbraken van ‘hoger’ inzicht in de betekenende samenhangen van ons leven.
In de verbinding met het veld zijn wij allemaal unieke aspecten van een universeel betekenisproces. Het aspect dat wíj daarin uit te werken hebben is ons ‘subject’. Dat is een ‘innerlijke opdracht’, die aan de basis ligt van ons systeem. Wanneer we die kunnen ontsleutelen, en ons daartoe kunnen verhouden, wordt ons leven tot een betekenisvol proces. Van begin tot eind, van gezondheid tot ziekte, wordt het dan tot een groeizaam samenspel van individualiteit en collectiviteit, waarin wij onze betekenis ontwikkelen!
Hoofdstuk 4 Generatieve systeemtheorie
Waar de systeemtheorie ons voorzag van het begrip zelforganiserende systemen, voorziet de generativiteits-theorie ons van het begrip betekenis, om daar ook ínhoud aan te geven. Onze betekenisontwikkeling representeert de kwantumfysische superpositie, ons meta-bewustzijn, noodzakelijk voor een zin- en betekenisvol leven. Zoals in het boek ‘The selfish gene’ van Richard Dawkins het leven gezien wordt als een voertuig voor onze genen om zich te ontwikkelen, zo ziet de generatieve systeemtheorie het bestaan als een voertuig voor ‘betekenis’. Die betekenis gaat dan ook niet verloren met het leven, maar blijft aanwezig in het veld. Naast de behoudwetten voor energie en materie veronderstelt dit dus ook een ‘wet van behoud van informatie’.
Betekenis is het patroon waarin wij de dingen zien. Als we onze betekenis ontwikkelen, ontwikkelen we de manier waarop wij de dingen zien. Onze betekenisverlening is altijd subjectief, ze ontstaat vanuit ons eigen subject, al zijn we ons daar vaak niet van bewust. Attractor en constellatie komen in onze betekenisverlening terug als ‘thema en systema’: de betekenisvolle samenhang in de samenloop van omstandigheden, waarin wij ons ontwikkelen - als onderwerp en gezegde in de taal van ons persoonlijke leven.
Onze taal is de drager van onze betekenisverlening, onze referentie. En daarmee is het de sleutelfunctie in onze zelforganisatie. ‘Taal’ verwijst niet alleen naar het ‘woorden geven’, het woord ‘talen’ betekent ook ‘verlangen’. In iemands persoonlijke taal kun je ook z’n intrinsieke verlangen lezen. Zoals Kahlil Gibran zei over kinderen: uw kinderen zijn uw kinderen niet, ze zijn de zonen en dochters van ’s levens verlangen naar zich-zelf - zo zou je mensen kunnen lezen in het ‘talen’ van hun persoonlijke taal. En het is dit ‘lezen’ van onszelf en van anderen, dat ons kan uittillen boven onze objectivering.
Want het leven is een zelforganiserend proces met een metaforisch karakter. D.w.z. dat er een voortdurende wisselwerking is tussen het individuele en het collectieve niveau, waarin informatie van het ene op het andere niveau wordt overgedragen. Die wisselwerking is essentieel voor onze gezondheid, onze zingeving, en het groeizame samenspel met onze omgeving. Want die wisselwerking is onze realisatie van ‘betekenis’.
Het proces
Nu we ‘betekenis’ in beeld hebben gebracht als de interactie van individualiteit en collectiviteit (het ‘verbindend patroon’), kunnen we ons richten op het proces. We hebben gezien dat verleden, heden en toekomst in ons leven vorm krijgen als identiteit, integriteit en individualiteit. De fasen van een betekenisproces gaan dan ook over identificatie, integratie en individuatie (oftewel zelfherkenning, zelf-realisatie en zelf-ontplooiing). Bij een boom zien we dit symbolisch terug in respectievelijk de wortels, de stam en de kroon. In onze persoonlijke ontwikkeling noemen we dit ook wel de fases van zijn, werken en spelen.
Hoewel dit voor iedereen verschillend werkt, kun je in het algemeen stellen dat we in ons leven ingroeien in onze ‘betekenis’, in fasen van globaal zo’n vijftien jaar. We groeien erin en weer terug, a.h.w. van boven naar beneden en v.v. De eerste fase is dan ook de individuatiefase, waarin we ons spelenderwijs ontwikkelen in ons bestaan. De tweede vijftien jaar zijn we bezig met de integratiefase, het vinden van een ‘plek’ in het leven, om ons in de derde fase te identificeren met deze ‘rol’ in het leven. Vanaf zo’n jaar of vijfenveertig begint dan de dis-identificatiefase, waarin we ons weer losmaken van die identificatie, om de betekenis te zien. Om in de daaropvolgende dis-integratiefase ons ook weer geleidelijk los te maken van onze plek in de wereld, en ons te ontwikkelen in wijsheid. Vanaf zo’n vijfenzeventig jaar begint dan de zesde fase, de dis-individuatiefase, waarin we ook onze individualiteit geleidelijk weer loslaten, om onze reis te kunnen afronden, en het leven in vrede terug te kunnen geven.
In een wereld waarin onze betekenisontwikkeling centraal zou staan zouden mensen begrijpen dat iedere fase hierin even belangrijk is. Meestal ligt het accent echter op de fasen die het dichtst bij de materie , bij de aarde staan, en waarin het met name draait om ‘productiviteit’, en worden andere levensfasen gezien als niet meer dan een ‘omlijsting’ - de opbouw en afbouw van ons ‘productieve leven’!
Verstoringen en belemmeringen
Onze betekenende levensweg verloopt dan ook zelden precies ‘volgens schema’. Dat is gedeeltelijk inherent aan haar karakter, waarin ieder mens z’n specifieke uitdagingen tegenkomt om te ontwikkelen; en gedeeltelijk inherent aan onze misvattingen over wat wel of niet ‘van betekenis’ is daarin. Daarnaast zijn er nog een aantal systeem-inherente verstoringen mogelijk, die te maken hebben met het wankele evenwicht van ons ‘systeem’ van individualiteit en collectiviteit - dat echter noodzakelijk is voor haar dynamiek.
De generatieve benadering richt zich minder op het problematiseren van verstoringen, dan op het herstellen van onze generativiteit, door het verruimen van onze betekenisverlening. Want daarin vinden we een basis van zelfgenezing, die toevoegt aan de zin van ons bestaan. De grootste belemmering daarin is de neiging tot identificatie, tot het vastzetten van ons systeem. Maar wanneer we, door het verruimen van onze referentie, het contact weten te maken met ons meta-bewustzijn in de collectiviteit, vanuit ons eigen aspect, kunnen we ons aansluiten op een instroom van nieuwe betekenis, waarin onze belemmeringen zich op kunnen lossen in de hernieuwde ontwikkeling van ons subject.
Resumerend
Ieder mens, ieder menselijk systeem, is een drager van betekenis, een idiosyncrasie (letterlijk: persoonlijke samenmenging) van individualiteit en collectiviteit, in thema en systema. Die betekenis is enerzijds een basis voor ons vertrouwen, anderzijds een innerlijke opdracht, een voortdurende uitdaging in ontwikkeling. Deze ontwikkeling speelt zich af in de tijd, als een proces van identificatie en dis-identificatie. En daarin ontstaan er altijd weer knelpunten, frustraties, die vragen om het ontwikkelen van meta-bewustzijn.
Ons meta-bewustzijn is de verbinding met de collectiviteit. Het is de subjectieve kennis, die ontstaat vanuit ons besef van aspectualiteit van een groter betekenend proces. Door van daaruit onze persoonlijke collectiviteit in te schakelen, ons verzamelend vermogen, kunnen we ons openstellen voor de metaforische superpositie die ons nieuwe betekenis verschaft. Om zo weer in contact te komen met onze ontwikkeling, in de wisselwerking van individualiteit en collectiviteit. Want dat is de rode draad in ons leven.
Emmen, 29-2-2012,
Johan Wieberdink