Het drievoudig bewustzijn
Inleiding: waarom dit artikel?
To comprehend the cosmos we must first understand consciousness, for the act of perceiving imposes structure, order, sequences and abstractions, and it is these fragments of the totality which gives rise tot knowing and what comes to be known. What we know of the cosmos is a reflection of the human mind, and the mind is a reflection of the cosmos. Rhawn Josseph, Ph. D. BrainMind.net
Ik schrijf dit artikel om mijn visie uiteen te zetten op de organisatie van bewustzijn, en op het belang van het bewust zijn van organisatie in ons leven. En in zo’n eerste zin wordt meteen zichtbaar, hoe dit in mijn visie een wederkerig proces is, dat pas in deze wederkerigheid wordt begrepen. Bewustzijn is geen entiteit, het is een proces!
Deze visie is voor mij een levenswerk, en daarin ook een ‘ongoing process’, dat nog steeds in ontwikkeling is. Maar soms zijn er punten, waarop het goed is zoiets uit te kristalliseren, om het op die manier ook te relateren en te refereren aan de inzichten van anderen. Met name natuurlijk ook aan de inzichten van de moderne wetenschap.
Ieder ‘levenswerk’ heeft z’n eigen achtergrond in het leven. Mijn jeugd op een boerderij heeft me gevormd in een organische manier van kijken, en het kunnen omgaan met dieren en mensen; mijn opleiding cultuurtechniek heeft me geleerd processen te zien als een wisselwerking van stroom en bedding; mijn werk als landmeter heeft me geleerd over de kaart en het gebied. Daarnaast heeft een jaar in Israël me in contact gebracht met andere culturen. Vervolgens heeft mijn bibliotheekloopbaan me dingen geleerd over cultuurontwikkeling, en het belang daarvan; en mijn opleiding gestalt en psychosynthese over bewustzijnsontwikkeling in een holistisch perspectief. En meer dan twintig jaar bij het ‘Centrum voor Zelfbezinning’ hebben me doorkneed in reflectie en dialoog, in onze menselijke interactie van individualiteit en collectiviteit.
De behoefte om een visie te ontwikkelen op de organisatie van bewustzijn is wellicht ontstaan vanuit mijn opvoeding, als oudste kind in een gezin waarvan de ouders het moeilijk hadden de ander te begrijpen in diens eigen referentie, en daardoor ook niet goed in staat waren de benodigde organisatie aan te brengen in hun leven en in hun opvoeding. In mijn jeugd ontdekte ik, dat een groeizaam samenspel tussen mensen geen vanzelfsprekendheid was, maar een breekbaar gegeven, met name in relaties. Het is gebaseerd op vertrouwen, en dat ‘komt te voet, maar vertrekt weer te paard’.
Dit groeizaam samenspel, waarvoor ik het begrip ‘generativiteit’ heb ontwikkeld, is een metafoor geworden voor mijn visie op de organisatie van bewustzijn. Het oude adagium ‘zo binnen, zo buiten’ speelt daarin een grote rol. De organisatie van het bewustzijn in ons hoofd weerspiegelt de organisatie van ons leven - en vice versa. Wie dat leert begrijpen, leert begrijpen wat bewustzijn is: bewustzijn ís organisatie!
Hoofdstuk 1 Wetenschap en bewustzijn
In de wetenschap bestaat er weinig overeenstemming over wat bewustzijn is. Veel wetenschappers gaan ervan uit dat bewustzijn wordt geproduceerd door ons brein, maar hoe het mogelijk is dat verspreide neuronale activiteit in onze hersenen leidt tot één samenhangende belevingswereld, en wat daarvan de functie zou zijn in ons bestaan, daarvan heeft men nog niet zoveel idee. Omdat er niet één specifieke bewustzijnsplek lijkt te zijn in ons brein, zijn wel steeds meer wetenschappers geneigd bewustzijn te zien als een vorm van ‘organisatie’ van onze neuronale activiteiten.
De meeste wetenschappers onderscheiden twee subvormen van bewustzijn: aan de ene kant het fenomenologische bewustzijn, het bewuste gewaarzijn van onze zintuiglijke ervaringen; aan de andere kant het reflectieve bewustzijn, het indirecte, introspectieve bewustzijn, waarmee we onszelf plaatsen in onze ‘wereld’, en waarmee we onszelf beschrijven. Volgens velen is taal dan ook een kernaspect van ons reflectieve bewustzijn. Dat is dan ook het vermogen dat ons onderscheidt van de andere dieren.
De meeste wetenschappers maken geen onderscheid tussen denken en bewustzijn. Maar er is wel redelijke overeenstemming dat activiteiten in het brein leiden tot het coderen van kennis in het zenuwstelsel, iets wat representatie wordt genoemd. Dus terwijl ons fenomenologische bewustzijn werkt in zintuiglijke impressies, werkt ons reflectieve bewustzijn in de tekens, die besloten liggen in onze taal. Deze omzetting lijkt te duiden op een metaforisch domein, dat zintuiglijke indrukken en taal verbindt.
En wellicht ligt hierin ook de reden, waarom ons brein bestaat uit twee volwaardige breinen, die op verschillende manieren werken, maar desalniettemin samenwerken in het creëren van één belevingswereld. Want het lijkt duidelijk, dat ons ‘bewuste denken’ het karakter heeft van een soort interferentie-verschijnsel. Je kunt immers spreken van bewust denken, of onbewust denken, en zelfs soms van een bewustzijn zonder gedachten, als een pure aandacht.
Het is dit interferente karakter van wat wij ‘bewust denken’ noemen, dat ons de ogen doet richten op de kwantumfysica, waarin dat verschijnsel van interferentie ligt opgesloten in het golf / deeltje karakter van de werkelijkheid. Onze hersenen zouden ons dan als het ware een ‘dubbele spleet’ inkijk op de wereld verschaffen, waardoor het mogelijk wordt om bewustzijn te ervaren.
De Engelse wiskundige Roger Penrose beargumenteerde als eerste, dat bewustzijn een kwantumfysische basis moest hebben. Hij deed dat op basis van de stellingen van Kurt Gödel, die in 1931 aantoonde dat geen enkel rekenkundig systeem én consistent, én volledig kan zijn in zichzelf. Dat zou dus ook gelden voor de ‘computing’ van onze neuronale systemen. Er ís een niveau, dat ons ‘denkniveau’ te boven gaat!
Hoewel het (nog) niet gelukt is om deze kwantumfysische basis van ons bewustzijn op een overtuigende manier aan te tonen in ons brein, is het ‘interferente karakter’ van denken en bewustzijn evident. Wanneer we denken definiëren als de organisatie van ons gedrag, dan zien we dat ‘denken’ vaak aan bewustzijn vooraf gaat. Ons gedrag wordt minder bepaald door wát we denken, dan door hóe we denken. Dus lijkt dát de functie van ons bewustzijn: ons denken op een hoger niveau te ‘organiseren’.
Er zijn verschillende interpretaties van de golf / deeltje interacties van de kwantumfysica. De meest gangbare, de zgn. Kopenhagen-interpretatie, gaat ervan uit dat de basis van die wisselwerking puur toeval, of statistische waarschijnlijkheid is. Dit zou ons bewustzijn dus degraderen tot een soort van bijverschijnsel bij ons denken. Maar in de interpretatie van David Bohm ligt er een impliciete orde ten grondslag aan deze wisselwerking, die de basis biedt voor een diepere meerwaarde van ons bewustzijn.
Het is op deze basis dat ik kom tot mijn theorie van een drievoudig bewustzijn:
1. Een objectiverend, fenomenologisch denken met een reflexmatig karakter, dat werkt via de wederkerigheid van ervaring en referentie (patroonherkenning), en ons gedrag bepaalt op de klassieke manier van actie en reactie.
2. Een persoonlijk, reflectief bewustzijn met een meer kwantumfysisch karakter, dat werkt via de resonantie van deeltje en golf, individualiteit en collectiviteit.
3. Een ontologisch- of zijns-besef met een meer ‘meta-fysisch’ karakter, dat werkt via de interferentie van beide, in onze ‘metaforen’ van ‘impliciete orde’.
In deze opvatting stuurt dus de fenomenologische ‘computing’ ons gedrag, de vorm van ons denken. Het is hierin dat we waarnemen en handelen met elkaar verbinden.
Ons persoonlijk bewustzijn geeft de inhoud aan ons denken, en stuurt daarmee onze ontwikkeling. Het is hierin, dat we ons ‘openstellen’, spelen en ons ‘ver-antwoorden’.
Ons ontologisch besef is enerzijds een resultante van die beide, maar is, volgens de kwantumfysica van David Bohm, anderzijds ook de ‘pilot wave’ ervan. Deze verbinding met de ‘impliciete orde’ vormt de stem van onze intuïtie, ons innerlijk weten.
Het is de resonantie van ons bewustzijn, die de ‘patronen’ van onze zintuiglijke impressies voorziet van ‘betekenis’. Dat maakt het mogelijk ons ‘zelf’ te organiseren, en te ontwikkelen in onze referentie. Al is dat vaak toch moeilijker dan we denken, want ervaring en referentie vormen ook een systeem, gericht op zelfzeker handelen, en daardoor geneigd om zichzelf in stand te houden en veranderingen te weerstaan.
Wanneer we ons daarvan onvoldoende bewust zijn kunnen we opgesloten raken in ons systeem, en het contact verliezen met die ‘impliciete orde’. En daarin kan ons systeem uiteindelijk zelfs ten onder gaan aan haar eigen drang tot zelfhandhaving.
Hoofdstuk 2: Het drievoudig bewustzijn
In mijn begeleidingspraktijk werk ik vanuit deze referentie theorie van een drievoudig bewustzijn. Daarin ga ik ervan uit dat verreweg het grootste gedeelte van ons denken (> 95 %) plaatsvindt in de klassieke interactie van ervaring en referentie. Maar ik ga er tegelijkertijd óók van uit dat ieder ‘systeem’ de drager is van een intrinsieke visie. Die ‘visie’ is niet iets wat we moeten bedenken, die is al in ons aanwezig. Die hoeven we alleen maar te ontwikkelen door bewustwording, door organiserende resonantie.
Om daarmee om te kunnen gaan moeten we inzicht krijgen in de manier waarop dat drievoudig bewustzijn werkt. En met name in de centrale rol daarin van ons systeem van ervaring en referentie. Informatie komt binnen via de onderste laag van ons brein (de laag van de reflexen). Maar om bewust te worden moet die informatie worden ‘ontmoet’ door een ‘feedback’ vanuit onze referentie. Die feedback levert dan een ‘herkenning’ op, waarop wij onze reacties baseren. Daarmee beperken we onze informatie tot wat wij herkennen, wat wel zo voordelig is voor de snelheid van ons handelen. Het geeft ons de mogelijkheid te handelen vanuit ‘opgebouwde ervaring’, zonder dat we alles iedere keer opnieuw hoeven te ‘bedenken’. En dat schept ruimte.
Een mooi voorbeeld van de manier waarop dit werkt vind je in het leren autorijden. In het begin vraagt het ontzettend veel aandacht om de (geheugen) ‘patronen’ in te prenten die we nodig hebben om dat goed uit te voeren. Maar geleidelijk nemen onze reflexen die taken van ons over, en wordt het meer en meer een gewenning. En dat maakt ‘denkruimte’ vrij, die we op een andere manier kunnen aanwenden, bijvoorbeeld om een hoger verkeersoverzicht te krijgen, of om een gesprek te voeren. En wanneer er dan iets gebeurt wat afwijkt van onze gewenning geven onze reflexen een signaal af, dat we nu even moeten opletten - even onze aandacht mobiliseren. Die signalen, dat zijn onze emoties. Dat zijn de aandachtvragers van ons systeem.
Deze zelfprogrammering vormt natuurlijk een prachtig systeem, iets wat wij nog lang niet kunnen evenaren in onze computers. Hoe is het dan mogelijk, dat er daarin zoveel problemen ontstaan? Dat we in strijd raken met anderen, dat we psychische of emotionele problemen ontwikkelen in ons systeem? Dat we vaak niet in staat zijn tot een groeizaam samenspel te komen; niet met anderen, maar ook niet met onszelf? Dat we vastlopen in ons systeem, en opgesloten raken in ons eigen wereldbeeld, ook al is het duidelijk dat iedereen de werkelijkheid weer op een andere manier ervaart? Volgens mij ligt de oorzaak van deze problemen in het fixerende karakter van onze referentie, de manier waarop wij informatie ontvangen en verwerken in ons systeem.
Ons systemisch bewustzijn ontwikkelt zich vóór ons persoonlijk bewustzijn en blijft, zoals we gezien hebben, het overgrote gedeelte van onze hersencapaciteit innemen. Daardoor kost het ons moeite om voldoende persoonlijk bewustzijn te ontwikkelen in onze referentie, om in onze belevingswereld een optimale resonantie te genereren.
Want de integratie van ons (evolutionaire) persoonlijk bewustzijn vereist een doelgerichte synchronisatie. En hier ligt de bron van veel van onze problemen, want die moeten we opbouwen. Daartoe hebben wij wel onze ‘opvoeding’ gekregen, maar die is meestal meer gericht op socialisatie, dan op synchronisatie. Synchronisatie is een wederkerig proces tussen ontwikkeling en intrinsieke aanleg, dat zich van binnenuit moet ‘uitkristalliseren’. En onze socialisatie richt zich meestal het liefst op de ‘input’. Daardoor worstelen we met ‘denk-beelden’ en emoties die zichzelf in stand houden, maar niet blijken te ‘kloppen’ met de vreugde die het leven ons zou moeten brengen.
Wat we daarin nodig hebben is het ontwikkelen van ons persoonlijke ‘verhaal’. Want daarin openbaart zich de impliciete orde van ons systeem, onze betekenisverlening. En daarmee ook de discipline (‘leerorde’) waarmee wij dat persoonlijk bewustzijn stap voor stap kunnen ontwikkelen en integreren in ons leven, als bron van zelfgenezing.
Ons persoonlijk bewustzijn heeft waarschijnlijk een kwantumfysisch karakter. Dat uit zich b.v. in de logica ervan. Waar we bij ons patroonbewustzijn meer een ‘computing’, dus een rekenkundige logica zien, werkt ons persoonlijk bewustzijn in de golf / deeltje logica van de taal; met een predicaat (gezegde) en een subject (onderwerp), die pas in wederkerigheid ‘betekenis’ afgeven. Die we moeten ervaren door hun resonantie!
Die kwantumfysische aard van ons bewustzijn maakt ook, dat we niet alleen toegang hebben tot de wereld van de verschijnselen, maar ook tot die van de mogelijkheden! Dat maakt het mogelijk om inspiratie te voelen, verbanden te zien en verbindingen te leggen. Maar het biedt tevens de mogelijkheid om onszelf en anderen voor de gek te houden en te vangen in complexen van illusies. Daarom is het dus van belang dat we feiten en mogelijkheden leren onderscheiden, om ons ‘verhaal’ zuiver te krijgen.
Een andere reden om een kwantumfysische basis te vermoeden bij dit bewustzijn is het ‘rapport’ met de omgeving, dat in voorkomende gevallen zelfs een uitgesproken ‘non-lokaal’ karakter kan krijgen (d.w.z. dat er informatie wordt overgedragen over afstand, zonder tijdverlies). Ook dit ‘rapport’ vormt een element van ons bewustzijn,met name ook voor het onderhouden van onze referentie, ons venster op de wereld.
Maar misschien de belangrijkste aanwijzing voor een kwantumfysische basis hierin is de interferentie met ons systemische bewustzijn, dat de ‘patronen’ van onze zintuiglijke geheugenimpressies hun ‘betekenis’ geeft. Want daarin worden we ons gewaar van een pilot wave, een ‘derde’ bewustzijn, in ons intuïtief gevoel voor wat ‘klopt’ en wat niet, en ontdekken we onze eigenheid-in-verbinding, onze bezieling en onze visie.
Hoofdstuk 3: ‘Verhaal’ en subject
Het woord verhaal heeft in onze taal verschillende betekenissen ontwikkeld. Vanuit een grondbetekenis van terughalen werd het enerzijds een vertelling of een betoog, anderzijds een soort van verevening. We kunnen ons verhaal doen, we kunnen ook ‘verhaal’ halen, of bieden. En we kunnen ook op verhaal komen, na een inspanning. En steeds gaat het dan om een ervaring van resonantie met onze omgeving, gericht op synchronisatie en betekenisverlening. Want dat is wat ons mensen vreugde geeft!
Uit onderzoek blijkt dat het enige vermogen dat daadwerkelijk van invloed is op ons levensgeluk, het vermogen is om daar een goed ‘verhaal’ van te maken. Maar wat ís dat dan, en hoe doen we dat? Wanneer we ervan uitgaan, dat bewustzijn bestaat uit differentiatie en integratie van informatie (modern bewustzijnsonderzoek wijst in die richting), dan zou het bij ons persoonlijk bewustzijn dus gaan om de differentiatie en integratie van onze plek in de wereld. Om de manier, waarop wij ons onderscheiden van, en verbinden mét onze persoonlijke omgeving, om daaraan betekenis te geven.
En daarmee komen we dus aan bij de centrale vraag van dit artikel:
Hoe kunnen wij de resonantie ontwikkelen, waarmee wij het ‘verhaal’ van ons leven vormgeven in overeenstemming met onze intrinsieke ‘visie’, onze pilot wave vanuit de ‘impliciete orde’?
Hoe moeilijk die vraag ook lijkt, het antwoord is relatief simpel: wij moeten erachter zien te komen, waar het over gáát! Want wij zíjn de vraag, en wij zíjn het antwoord! Ons ‘zelf’ is daarin het wederkerige principe. En in wezen zíjn wij dus ons ‘verhaal’! In de systemische causaliteit van onze patronen, in de synchronische resonantie van onze bewustwording, en met name in de metaforische interferentie van onze ‘visie’!
Ons systeem ontwikkelt zich als een gewenning van ervaring en referentie. En daarin ontvouwt zich een impliciete visie; de visie, waaraan wij ons ‘verhaal’ ontlenen. Door synchronisatie van deze twee verschillende ‘logica’s’, de ratio van ons systeem en de narratio van ons ‘verhaal’, komen we in contact met een ‘niveau dat ons denkniveau te boven gaat’: met de generatieve ‘logos’ van de schepping, met dat wat er daarin eigenlijk aan ons bestaan ten grondslag ligt, de bron van onze persoonlijke bezieling.
Deze interferentie van systeem en verhaal vormt een dynamische balans, een kwetsbare homeostase - met enerzijds een wonderbaarlijk vermogen tot zelfherstel, maar met anderzijds ook een neiging tot zelfdestructie, door het spanningsveld tussen zelfhandhaving en de dringende behoefte aan doorgaande ontwikkeling en vernieuwing.
Dat spanningsveld moeten we leren ‘bevatten’ met onze betekenisverlening, door de ervaringen van ons systeem te resoneren in de taal van ons ‘verhaal’ (identificatie) om ze van daaruit te verwerken in de structuur van onze referentie (integratie).
Maar ons probleem daarin is het impliciete karakter van onze ‘visie’. Dat maakt dat we geneigd zijn om onze referentie te objectiveren: ‘de dingen zijn, zoals ík ze zie’. En omdat in werkelijkheid ieders referentie natuurlijk verschillend is, zal dat maaral te vaak leiden tot concurrentie en strijd enerzijds, of tot zelfontkenning en verlies van contact anderzijds. Daardoor komen we terecht in het domein van actie en reactie, in de systemische fixatie van onze ‘denk-beelden’ en de verslaving van onze emoties.
Om mens te worden zullen we ons dááraan moeten ontworstelen! En dat kunnen we alleen maar door ons ‘verhaal’ te ontwikkelen. Want daarin leren we ons ‘zelf’ kennen. Dat ‘zelf’ ligt namelijk juist besloten in de subjectiviteit van onze waarneming, als een impliciete ‘visie’ van wat voor ons ‘van-zelf-sprekend’ is. En om ons te ontworstelen aan deze ‘zelfhandhaving’ van ons systeem zullen we onze objectivering onder ogen moeten zien, en op zoek moeten gaan naar de impliciete visie van ons eigen ‘subject’.
Om die visie te ontdekken moeten we ons verbinden met een groter ‘veld’. Want pas in onze resonantie met onze omgeving komen we in contact met het ‘subject’ van ons verhaal. Ieder ‘verhaal’ vertelt een impliciete visie, een beeld van hoe de dingen zouden moeten zijn, dat zich verhult in haar ‘van-zelf-sprekendheid’. Maar in onze wisselwerking met anderen ervaren we de golffunctie van de taal, in de notie van overeenkomst en verschil, waarin zich dat van-zelf-sprekende kan openbaren. En wanneer we díe kunnen opnemen in de structuur van onze referentie, ontwikkelen we een integere (geïntegreerde) zelfrealisatie, waarin wij onszelf én anderen een ‘gunnende ruimte’ bieden voor creativiteit en groeizaam samenspel.
En dan ontwikkelen wij dus vertrouwen! Niet als een statisch gegeven, maar als een wederkerig begrip van onze ‘werkelijkheid’, van ‘dat wat er werkt’. Daarin hebben we ons systeem nodig voor ons zelfbehoud en voor onze fenomenologische waarneming; en we hebben ons ‘verhaal’ nodig voor onze ontwikkeling en onze ‘ijking’ (reflectie). Maar pas door de wisselwerking van systeem en verhaal komen we bij onze visie, die pilot wave van impliciete orde - en die maakt het mogelijk richting te geven aan ons bestaan. Dan komen we bij wat Jung individuatie noemt - het ‘groeien in eigenheid’!
In de stelling van de moderne neurobiologie dat niet wij ons brein besturen, maar dat ons brein óns bestuurt, lijkt de vrije wil van onze verantwoordelijkheid zoek te raken. Maar in de visie van het drievoudig bewustzijn wordt die verantwoordelijkheid alleen maar groter. Want wie is er verantwoordelijk voor het ‘organiseren’ van ons brein en onze referentie, ons venster op de wereld? Toch zeker niemand anders dan wij ‘zelf’?
Hoofdstuk 4: Het organiseren van bewustzijn
Daarom moeten mensen thuiskomen in hun ‘verhaal’. Want het is dit ‘verhaal’, waarmee wij ons systeem organiseren. Dáármee scheppen we de innerlijke ‘eenheid van beleving’, die onze persoonlijkheid verbindt met haar pilot wave, die impliciete visie. Ons systeem kun je zien als een soort ‘recorder’ van ons leven. Maar dan wel als een recorder met een eigen aanleg, een thema van waaruit dat systeem ooit is ontstaan. En die interactie van thema en systema moeten we doorgronden, en ontwikkelen, in ons ‘verhaal’ van subject en predicaat, om zin en ‘betekenis’ te vinden in ons leven.
Want vanuit welk wereldbeeld, of vanaf welk niveau wij dat ook bekijken, een feit is dat ieder mens, iedere relatie of organisatie, en zelfs iedere situatie, ontstaat uit een samenloop van omstandigheden. En dat deze samenloop van omstandigheden terug lijkt te komen in de samenhang van het betreffende systeem. Hoe zoiets ook moge werken op de verschillende lagen van de werkelijkheid, die wij proberen te doorzien.
En ons persoonlijk bewustzijn is vaak maar al te bereid om verbanden te zien. Want de wereld van de mogelijkheden is immers oneindig. Maar even oneindig zijn onze mogelijkheden tot ‘verdwaling’, wanneer wij zulke ‘mogelijkheden’ opnemen in onze referentie als fenomenen. Want dan kan het zijn, dat we die ook gaan ‘waarnemen’!
Anderzijds is ons systemische bewustzijn, dat de zintuiglijke waarnemingen beheert, er nogal op gericht zich te beperken tot de herkenning, met name wanneer snelheid van handelen gevraagd wordt. En om in dat kader soms alles te ontkennen wat haar beperkte referentie te buiten gaat. En dat dan ook domweg niet meer te willen zien!
Hierin kunnen wij mensen onszelf behoorlijk voor de gek houden, naar beide kanten.Want het probleem daarin is, dat wij twee verschillende soorten ‘taal’ spreken. Aan de ene kant de taal van de beschrijving van onze referentie, die altijd te kort schiet, aan de andere kant de evocatieve taal van de persoonlijke beleving, die juist tóevoegt aan onze werkelijkheid. Het is daarom dat wij mensen altijd weer op zoek moeten naar de ‘waarheid’ - niet als een objectief vast te stellen iets, maar als een samenvallen van kaart en gebied. Die ‘waarheid’ is dus altijd een persoonlijke ervaring van de impliciete orde! En daarmee krijgt ze een karakter van ‘aspectualiteit’, van het aspect zijn van een groter evolutionair proces. Waarin niemand de wijsheid in pacht heeft, maar ieder van ons een aspect ervan in eigendom! En als we dat ‘aspect’ kunnen ervaren, in de metaforische interferentie van ons systemische en ons persoonlijke bewustzijn, merken we dat daarin onze ‘lichtjes’ gaan branden!
Het zijn namelijk deze metaforen, waarmee wij mensen thuiskomen in ons ‘verhaal’. Die metaforen vormen de schakel tussen onze interne en onze externe aspectualiteit; tussen het systemische en het persoonlijke in ons bestaan. Ze vertegenwoordigen de organiserende en de helende krachten in ons leven. Ze zijn de basis van ons ‘begrip’ van dat leven en van onze ‘grip’ daarop. Want ze zijn óók onze bron van creativiteit.
In het samenvallen van het systemische en het persoonlijke ontstaat het contact met het metaforische. Dat biedt enerzijds de handvatten voor ons ‘begrip’ van het leven, maar anderzijds óók de handvatten, om daar ‘grip’ op te krijgen, door de metaforen van ons begrip op te nemen in onze referentie, ons persoonlijk venster op de wereld. Want daarmee vergroten we ons vermogen, om met die wereld om te kunnen gaan.
En zo organiseren wij ons bewustzijn. Door de metaforen van onze visie op te nemen in ons ‘verhaal’, onze wisselwerking met anderen, worden we zichtbaar, en coherent. En door de metaforen van ons ‘verhaal’ op te nemen in ons systeem, worden we ook duidelijk, en consistent. Al is dat laatste nog niet zo gemakkelijk, want dat vraagt om gewenning. En vaak is het moeilijk, die gewenning te implementeren in ons systeem.
Gewenning is namelijk een kwestie van herhaling, van inslijpen. En onze metaforen zijn intuïtieve inzichten in het hier-en-nu, die snel weer vervliegen. Daaraan moeten we concrete vormen geven, om ze te laten beklijven. Die vormen moeten we a.h.w. een ritueel karakter geven, om ze in te bedden in ons systeem. Want deze interactie van ‘rivus en ritus’, stroom en bedding, is de essentie van ons organisatievermogen.
Ons leven is een voortdurend gesprek met de ‘werkelijkheid’. Het systemische geeft ons de gewenning aan de wereld, het persoonlijke geeft ons de ontvankelijkheid voor de dingen die we daar zien ‘gebeuren’. Maar het zijn onze metaforische vermogens die ons de handvatten bieden om deze beide met elkaar te verbinden in een wederkerige synchroniciteit, in de balans van ‘ritus en rivus’, bedding en stroom. Waarin wij mensen steeds meer gewenning krijgen naarmate we ouder worden, maar waarin we ook steeds meer inspanning moeten leveren om onze ontvankelijkheid te behouden. Want die hangt af van onze synchronisatie, van de manier waarop wij kunnen ‘verbinden’ wat er gebeurt in ons leven - en daar een ‘verhaal’ van kunnen maken, om er betekenis aan te geven. Want dat hebben we nodig om ze te kunnen opnemen in onze referentie. En het is in deze referentie, dat wij onszelf bewegen in onze wereld.
Onze referentie is de achtergrond van ons kijken, het ‘overzicht’ van onze deelname aan het ‘verkeer’ van het leven. De kwaliteit daarvan is afhankelijk van de integratie en synchronisatie van ons persoonlijk bewustzijn in onze systemische interactie met de wereld. Van de coherentie, én de consistentie van onze wederkerigheid daarin.
Hoofdstuk 5: Samenvatting
Volgens de referentietheorie leven wij mensen vanuit een drievoudig bewustzijn:
- Een systemisch bewustzijn, waarmee wij zijn verbonden met ons zelf en onze ervaringen, in onze gewenning van patronen en reflexen.
- Een persoonlijk bewustzijn, waarmee wij resoneren met onze omgeving, in de tekens van onze taal, vanuit ons ‘verhaal’ van motivatie en zingeving.
- Een metaforisch bewustzijn, waarmee wij deze beide met elkaar verbinden in de interferentie van onze ‘betekenis’, onze ‘inter-esse’ en onze visie.
Problemen daarin ontstaan vaak omdat ons persoonlijk bewustzijn onvoldoende is ontwikkeld in ons systeem om daarin een optimale wederkerigheid te creëren en te handhaven - als klankruimte voor onze betekenisverlening, de ‘verbinder’ van onze authenticiteit en onze visie.
Daardoor kunnen we opgesloten raken in ons systeem, en onze resonantie en het contact met onze visie verliezen.
Ook in de menselijke verbanden waarin wij functioneren, onze families, organisaties, en culturen worden we geconfronteerd met deze discrepantie tussen het systemische en het persoonlijke. En in al die situaties gaat het er om, de betekenende metaforen te ontdekken die onze problemen voor ons kunnen ontsleutelen - en daarmee ‘helen’.
Die metaforen openbaren zich in het samenvallen van ons systeem en ons ‘verhaal’. En van daaruit maken wij ze tot ‘handvatten’ voor de ontwikkeling van ons systeem. Want via onze metaforen zijn we verbonden met de ‘stroom’ van de wereld om ons heen, waarin wij ons ‘zelf’ inbedden in het grotere systeem van onze ‘ontwikkeling’.
Om betekenisvol te functioneren moeten mensen en menselijke verbanden namelijk voortdurend evolueren. En dat doen ze via die interferentie van het systemische en het persoonlijke. Daardoor ontwikkelen ze zich in hun ‘betekenis’. Maar wanneer die evolutie stagneert door de opsluiting in ons systeem, verliezen we aan betekenis. En dan vallen we ten prooi aan externe, of interne bedreigingen (emotionele conflicten).
Onze ‘betekenis’ heeft een aspectueel karakter. Dat wil zeggen dat ze is ‘ingebed’ in een groter ‘verhaal’, maar daarvan een specifiek aspect vormt, dat zich wil uitwerken in óns ‘verhaal’. En aan ons de taak, om daarvan een coherent en consistent geheel te maken. Want ieder ‘verhaal’ is geneigd zichzelf te herhalen, tot het is ‘opgelost’!
Emmen, 16-11-2011 Johan Wieberdink